Artikelindex


1. Inleiding

Er is een grote verscheidenheid aan enkelvoudige diervoeders, die worden gebruikt in varkens- en rundveerantsoenen. Dit hoofdstuk beschrijft de conservering en opslag van vochtrijke voedermiddelen en ruwvoeders, die direct door de veehouder worden gebruikt in rantsoenen voor varkens en vleesvee/melkvee. Er wordt onderscheid gemaakt tussen stapelbare/steekvaste en vloeibare producten. Verder wordt het conserveringsproces beschreven van brijvoer.



2. Micro-organismen
Een micro-organisme is een organisme dat niet met het blote oog is waar te nemen. De meeste zijn eencelligen, waarvan  de eigenschappen en werking hieronder worden beschreven.



2.1 Bacteriën
Een bacterie is een eenvoudig eencellig organisme, dat specifieke eisen stelt aan de omgeving, zoals temperatuur, pH, osmotische waarde en zuurstofspanning, om te groeien. Enterobacteriën (E coli en Salmonella, etc.) kunnen problemen met de voeropname en darmstoornissen veroorzaken. Daarnaast zijn er Clostridia soorten, die boterzuur vormen en via spore vorming problemen kunnen geven bij de kaasbereiding. Besmetting van melk vindt plaats tijdens het melken van de dieren. Ongewenste bacteriegroei kan worden geremd door verlagen van de pH, door het verhogen van de osmotische waarde of door indroging.



2.2 Schimmels
Schimmels zijn meercellige organismen en groeien vooral aan de oppervlakte van diervoeders, bij aanwezigheid van vocht. Schimmels zijn geen snelle groeiers en leven vaak in goede verstandhouding met de gisten in zogenaamde biofilms op de oppervlakten. Over het algemeen zijn de schimmels zelf niet gevaarlijk. Enkele schimmelsoorten echter kunnen onder bepaalde omstandigheden mycotoxines produceren. Deze mycotoxines kunnen een gevaar voor de gezondheid van mens en dier vormen. Zo kunnen specifieke mycotoxines vruchtbaarheidsproblemen bij zeugen veroorzaken (bv. zearalenon), de algemene immuniteit verlagen en allerlei orgaanfuncties beïnvloeden. De nutritionele afbraak die plaatsvindt door de schimmels zorgt ervoor dat smaak en geur van het product afnemen. Schimmels worden geremd in hun groei door afsluiting van zuurstof, droging en gebruik van schimmelremmers. Schimmelremmers zijn merendeels organische zuren. Mycotoxines kunnen zowel tijdens de groei van het gewas als tijdens de opslag worden gevormd. Tijdens de opslag spelen temperatuur, vochtigheid, duur van de opslag en conservering een rol. Bij de bestrijding van schimmels worden mycotoxines die al aanwezig zijn niet afgebroken.



2.3 Gisten
Gisten onderscheiden zich van bacteriën door het bezit van een celkern en zijn groter. Ze kunnen facultatief anaëroob zijn, wat betekent dat gisten zowel met als zonder zuurstof overleven. Hierdoor kan ook in een vloeibaar voedermiddel een probleem met vergisting ontstaan. Door ontwikkeling van gisten worden suikers en zetmeel omgezet in CO2, water en soms alcohol. Wanneer overmatige vergisting in een voedermiddel plaatsvindt, dan kan dit zorgen voor drukverhoging, schuimvorming, verminderde smakelijkheid en voor een sterke afname van de voederwaarde en voeropname. Naast de afbraak van energie zorgen de gisten ook voor verlies van essentiële aminozuren en vitaminen. Het droge stof verlies kan door ernstige gisting wel oplopen tot 25 %. Gisten worden geremd door indroging en/of door toevoeging van organische zuren, zoals melkzuur, propionzuur en mierenzuur. 



2.4 Overzicht
In ondertaande tabel 3 wordt schematisch de werking van een aantal micro-organismen weergegeven. Micro-organismen kunnen verschillende eisen stellen aan de omgeving om er te kunnen groeien. Voldoet de omgeving niet aan deze eisen dan zullen bepaalde bacteriën zich niet vestigen of niet groeien. Echter wanneer de omgevingsfactoren gunstig zijn zullen groei en vermenigvuldiging worden gestimuleerd. In de tabel is aangegeven welke voedingsbestanddelen als substraat voor de micro-organismen worden gebruikt en tot welke producten deze worden omgevormd. Temperatuurgrenzen geven aan in welk temperatuurbereik micro-organismen kunnen groeien. Minimum pH is de pH waar beneden de micro-organismen niet meer kunnen groeien. Gedrag ten opzichte van zuurstof geeft aan of micro-organismen zuurstof (aëroob) nodig hebben om te groeien of ook zonder zuurstof (anaëroob) kunnen groeien. 

Micro-

Organisme

Omzetting van

Naar

Temp.

grenzen

Min.

pH

Gedrag t.o.v. zuurstof

Melkzuurbacteriën 

Suiker

melkzuur

15 – 30

3,2

Anaeroob

Betabacterium

suiker, azijn,

koolzuur

melkzuur

15 – 40

3,5

Fac. anaeroob

Thermobacterium

Suiker

melkzuur

40 – 55

3,5

Anaeroob

Bacillus

stearothermofilus

Suiker

melkzuur

15 – 40

3,8

Fac. anaeroob

Coli-aerogenes

Bacteriën

Suikers

azijn, alcohol

15 – 40

4,5

Fac. anaeroob

Rottingsbacteriën

eiwitten

rottingsproducten

10 – 50

4,5

Fac. anaeroob

Enterobacteriaceae

Suikers

o.a. toxinen

15 - 40

4,5

Fac. anaeroob

Clostridium

suiker, melkzuur

boterzuur

20 – 50

4,5

Anaeroob

Schimmels

organische stof

koolzuur, water

10 – 55

1 – 2

Aeroob

Gisten

suikers

alcohol, organisch zuur,

koolzuur

10 – 50

1 – 2

Fac. anaeroob

Tabel 3  De werking van enkele micro-organismen



3. Gezond
Gefermenteerde producten hebben vaak positieve effecten voor het dier. Fermentatie is de gewenste groei van micro-organismen, waarbij met name melkzuur ontstaat. Tijdens fermentatie worden koolhydraten door melkzuurbacteriën en gisten omgezet in organische zuren, CO2 en alcohol. In zijn algemeenheid neemt tijdens de opslag van vochtrijke diervoeders en brijvoeders het gehalte aan zetmeel/suiker af en de gehalten aan melkzuur, azijnzuur en alcohol toe. Diverse proeven geven aan dat het voeren van gefermenteerde producten en gefermenteerde brijvoeders de dierprestaties van varkens positief beïnvloeden.
(bron: Geary et al., 1996; Russell et al., 1996; Mikkelsen and Jensen, 1997/ 1998; Scholten et al., 1998).



3.1 Factoren
Het is nog niet geheel duidelijk welke factoren een positieve invloed hebben op de dierprestaties. Mogelijke mechanismen die worden genoemd (Scholten et al., 1998):

  • verlaging van pH van het voer en daardoor: 
    • afdoden van Coliformen, Salmonella, etc.
    • betere barrière tegen ongewenste bacteriën
    • verbetering eiwit- en mineralenverteerbaarheid
  • verschuiving van microbiële populatie in het maagdarmkanaal

 
3.2 Melkzuurbacterien

Melkzuurbacteriën die via het voer worden opgenomen hebben mogelijk een probiotische werking, ze leveren een bijdrage aan een goede maagdarmflora en daarmee een gezond maagdarmkanaal. Melkzuurbacteriën komen verspreid in het gehele maagdarmkanaal van varkens voor en vormen een belangrijke barrière tegen schadelijke bacteriën zoals E coli en Salmonella. Vocht- en koolhydraatrijke voedermiddelen en gefermenteerde brijvoeders bevatten hoge aantallen melkzuurbacteriën. Het verstrekken van een rantsoen met vochtrijke voedermiddelen en/of een gefermenteerd brijvoer, kan mogelijk een bijdrage leveren aan de vermindering van maagdarmproblemen. Het lijkt erop dat vochtrijke voedermiddelen gunstig kunnen zijn voor de technische resultaten en maagdarm-gezondheid van varkens. Er zijn aanwijzingen dat fermentatieprocessen tijdens de opslag van vochtrijke diervoeders hieraan mogelijk een bijdrage leveren, maar aanvullend onderzoek is gewenst.



4. Conserveren
Conserveren is het verduurzamen van voedermiddelen door het voorkomen van aantasting door ongewenste micro-organismen zoals verschillende gisten, bacteriën en schimmels. Onder natuurlijke omstandigheden breken micro-organismen voedingsmiddelen af tot water, koolzuur en stikstof. Door een goede conservering krijgen micro-organismen geen kans om te overleven of om zich te vermenigvuldigen, waardoor het voedermiddel langer houdbaar is.
Het conserveren van vochtrijke voedermiddelen en ruwvoeders kan op een aantal manieren gebeuren.



4.1 Natuurlijk
Melkzuurbacteriën kunnen leiden tot een natuurlijke conservering. De melkzuurbacteriën kunnen worden verdeeld in twee soorten:

  • Homo-fermentatieve gram + staafjes: produceren melkzuur uit suikers.
  • Hetero-fermentatieve gram + coccen: produceren melkzuur en ethanol of azijnzuur en CO2 uit suikers.

De eerste groep is de meest interessante, zowel wat betreft zuurvorming als energetisch gezien. Deze lactobacillen blijven zich ontwikkelen bij pH kleiner dan 4,5 in tegenstelling tot Coli’s en Clostridia die bij een dergelijke pH afsterven. Bij de omzetting van suikers naar melkzuur, blijft het grootste deel van de voederwaarde behouden. Melkzuur heeft geen negatieve invloed op de smaak van het product.

Voorwaarden voor conservering door melkzuurbacteriën.

  • Het te conserveren product moet zuurstofarm zijn. Melkzuurbacteriën vormen alleen onder anaerobe omstandigheden voldoende melkzuur. Vloeistoffen zijn daarom goed te conserveren door melkzuurbacteriën.
  • Er dient voldoende voedingsstof voor de melkzuurbacteriën aanwezig te zijn. Voor de meeste producten gaat men uit van minimaal 1 – 1,5 % suiker in de droge stof. De hoeveelheid benodigde suikers voor het conserveren van een product, is voornamelijk afhankelijk van het droge stof gehalte..
  • De pH moet zo optimaal mogelijk zijn. Melkzuurbacteriën groeien het best in het traject van pH 6 tot pH 4. Dit betekent dat het te conserveren product geen hoge pH moet hebben, omdat dan rottingsbacteriën een grote kans krijgen en de melkzuurbacteriën geen potentie hebben. Een pH van 4 remt alle bacteriën, ook melkzuurbacteriën. Een verlaagde pH is dus een automatische stop van de groei van melkzuurbacteriën.
  • De temperatuur mag niet te hoog zijn indien er sprake is van verzuring door (gewone) melkzuurbacteriën. Deze (gewone) melkzuurbacteriën groeien niet bij een temperatuur boven de 35 oC en werken relatief langzaam. Het is daarom raadzaam een opgeslagen product een minimale periode, welke afhankelijk is van het product, te laten verzuren alvorens hiervan te gaan voeren.
  • Eiwitrijke producten laten zich moeilijker conserveren, doordat eiwitten buffers zijn, waardoor de pH langzaam daalt. Coli’s en Clostridia hebben een proteolytische (eiwitafbrekende) werking waardoor rotting op kan treden. Dit verhoogt de pH, waardoor conservering door melkzuurbacteriën nog moeilijker wordt. Eiwitrijke producten moeten meer suikers bevatten om risicoloos te worden geconserveerd door melkzuurvorming. De suiker/ruw-eiwit verhouding (S/E) is hierin belangrijk en bepaalt wat gedaan moet worden. Voor ruwvoeders zijn daar vuistregels voor beschikbaar die in tabel 4 zijn weergegeven.  

    Suiker/ruw-eiwitverhouding (S/E)

    wijze van inkuilen

    > 1,2

    regulier inkuilen

    0,8 – 1,2

    sterk kneuzen of hakselen

    0,4 – 0,8

    suikers toevoegen of aanzuren

    < 0,4

     toevoegen conserveringsmiddel







    Tabel 4  De suiker/ruw eiwit verhouding ten opzichte van de wijze van inkuilen van grassilage
  • Indien het product tussen de 45 – 55 oC wordt afgeleverd (zoals bierbostel en perspulp), worden deze geconserveerd door de warmte minnende melkzuurbacteriën (Thermobacterium). Deze hebben een ideaal temperatuurstraject tussen de 35 – 55 oC. Dit zijn zeer snelwerkende bacteriën en kunnen de pH in zeer korte tijd laten dalen. Er bestaat een vrijwel rechtlijnig verband tussen de temperatuur en de pH. Indien het product echter afkoelt tot lager dan 35 oC, bevindt dit product zich in het ideale traject van gisten en schimmels. Het is daarom ook belangrijk dat een lage pH wordt bereikt alvorens het product is afgekoeld. Door de snelle verzuring door de warmte minnende melkzuurbacterien, kan vrij vlot na inkuilen (2 tot 6 weken afhankelijk van het product) het product al worden uitgekuild.

Producten met een laag droge stof gehalte hebben meer restsuikers nodig om goed te conserveren. Suikerarme en eiwitrijke vochtrijke diervoeders verdienen daarom extra aandacht. Door het toevoegen van zout of het juiste zuur worden grote verliezen voorkomen. Energierijke warme producten zoals perspulp, zijn met name op de toplaag, welke te snel afkoelt, extra gevoelig voor schimmels. Door het werken met schoon materiaal en het strooien van zout over het rijvlak, voorkomt men verlies door schimmels. Aardappelproducten zijn vrijwel altijd goed inkuilbaar.



4.2 Kunstmatig
Verzuring
Door toevoeging van anorganische of organische zuren of door natuurlijke verzuring van het product door de vorming van melkzuur uit suikers. De methoden van verzuring zijn hierna weergegeven.

  • Door toevoeging van anorganische zuren (zoutzuur, fosforzuur of zwavelzuur) daalt de pH en worden de meeste bacteriën in hun groei geremd.
  • Organische zuren (melkzuur, propionzuur of mierenzuur), kunnen in het lichaam van het dier volledig worden afgebroken. Ze remmen de groei van bacteriën, gisten en schimmels. Nadeel van organische zuren is dat het gebruik ervan vaak duurder is dan bij anorganische zuren.
  • De derde mogelijkheid is de verzuring van het voedermiddel door vorming van melkzuur uit aanwezige suikers door melkzuurbacteriën. Bacteriepreparaten kunnen extra aan het te conserveren product worden toegevoegd of zijn reeds in de silo aanwezig van een vorige partij van het vochtrijke voedermiddel (doorenten). Bij doorenten is het restant van de vorige lading verzuurd door de aanwezigheid van melkzuurbacteriën. Bij menging met het verse, nieuw geleverde product worden deze melkzuurbacteriën geënt in het verse product. Door deze enting daalt de pH snel en wordt het product goed geconserveerd. Door natuurlijke selectie passen melkzuurbacteriën zich aan, aan de omgeving. Op den duur worden melkzuurbacteriën die melkzuur produceren, vervangen door bacteriën die niet alleen melkzuur produceren. Dit leidt er in de regel toe dat naast melkzuur ook azijnzuur, kooldioxide en alcohol wordt gevormd. Dit gaat gepaard met een verlies aan droge stof en voederwaarde. Daarnaast krijgen schadelijke bacteriën de gelegenheid zich te ontwikkelen, doordat de productie van melkzuur afneemt. Wanneer er geënt wordt met het resterende product is het aan te bevelen om regelmatig de installatie te reinigen en desinfecteren. Voor een snelle verzuring kan het restproduct geënt worden met specifieke, geselecteerde melkzuurbacteriën. Aangezien melkzuur een belangrijk zuur is dat wordt gebruikt om diervoeders te conserveren gaan we hier later dieper op in.


4.3 Osmose
Een andere methode is het verhogen van de osmotische waarde. Door droging en/of toevoegen van zouten aan het product verhoogt de osmotische druk in het voedermiddel. Denk hierbij bijvoorbeeld aan zoute haring, die op deze wijze wordt geconserveerd. De osmotische waarde wordt bepaald door de concentratie aan oplosbare componenten (metaalionen en gedissocieerde organische zuren) per gewichtseenheid. Bij een vochtgehalte van minder dan 13% is geen microbiële activiteit meer mogelijk. Door droging van vochtrijke voedermiddelen en ruwvoeders neemt de osmotische druk toe, waardoor een minder grote pH-verlaging nodig is om de groei van micro-organismen af te remmen. Een andere manier om de osmotische druk te verhogen is door zout toe te voegen. Teveel zout toevoegen kan echter leiden tot problemen in de vorm van een lagere voeropname of gezondheidsproblemen door zoutvergiftiging wanneer het dier niet de mogelijkheid heeft om extra water op te nemen. In plaats van zout toe te voegen aan het gehele product kan ook van een andere methode gebruik gemaakt worden om de osmotische waarde te verhogen. Hierbij wordt voor het afdekken van de kuil extra zout over de bovenste laag van de kuil gestrooid. Op deze wijze wordt de ongewenste ontwikkeling van schimmels, gisten en Clostridia geremd. Clostridia bacteriën zijn nog meer dan andere micro-organismen gevoelig voor de osmotische druk van de kuil. Hoe hoger deze druk, hoe moeilijker het is voor Clostridia bacteriën om tot ontwikkeling te komen.



4.4 Temperatuur
Een aantal producten worden met een temperatuur afgeleverd waarbij geen microbiële groei kan plaatsvinden. Deze temperatuur ligt over het algemeen boven de 45 oC en kan oplopen tot wel 85 oC. Temperatuur op zich is meestal niet genoeg ter conservering. Daarnaast dienen nog aanvullende maatregelen (afhankelijk van het type product) genomen te worden om nabesmetting of uitgroei van bacteriën te voorkomen. De warme producten dienen in goed geïsoleerde tanks te worden opgeslagen. Opslagtermijn is doorgaans 1 tot 4 weken, waarbij de vochtrijke voedermiddelen regelmatig worden geroerd. Deze voedermiddelen hebben een hoog vochtgehalte (> 40 %). Stapelbare/steekvaste voedermiddelen die bij hoge temperaturen worden afgeleverd, verzuren op basis van de Thermobacterium. Hier wordt later verder op ingegaan.



5.1  Stapelbare producten
Stapelbare/steekvaste  producten kunnen worden ingekuild, op een vergelijkbare wijze als gras- of snijmaïskuil. Het kuilproces is gebaseerd op verzuring van het product door melkzuurbacteriën. Het betreft hier een natuurlijke methode. Het enige organisme voor het welslagen van de conservering is de melkzuurbacterie, omdat deze melkzuur produceert en zorgt voor een snelle pH-daling.

Als aan de eerder genoemde voorwaarden (conservering door melkzuurbacteriën) is voldaan kunnen producten worden ingekuild. Door de kuil voor te drogen, de kuil goed aan te rijden en luchtdicht af te sluiten worden optimale omstandigheden gecreëerd voor de melkzuurbacteriën. Melkzuurbacteriën gaan vervolgens groeien waarbij ze suikers gebruiken als voedingsstof. Door de bacteriegroei verzuurt de kuil, als gevolg van melkzuurvorming. Dit veroorzaakt een dalende pH. Een goed geconserveerde kuil heeft een pH van 4 tot 4,5. Deze lage pH remt vervolgens de groei van ongewenste bacteriën zoals boterzuur- en rottingsbacteriën. Op een gegeven moment ontstaat er een evenwicht waarbij de pH constant blijft en bacteriën in de kuil niet meer actief zijn. Over het algemeen duurt dit conserveringsproces 2 tot 6 weken, afhankelijk van het product. Wanneer de omstandigheden voor het inkuilen niet optimaal zijn kan het kuilproces enigszins worden gestuurd. Dit kan worden gedaan door het toevoegen van zuren, zouten, suikerhoudende producten en bacteriemengsels. Zuren zorgen zo voor een directe pH verlaging. Zouten zorgen ervoor dat de pH minder hoeft te dalen voor het verkrijgen van een stabiele kuil. Suikerhoudende producten dienen als voedingsbron voor melkzuurbacteriën, terwijl bacteriemengsels direct zorgen voor een snelle pH daling.
(bron: “Conservering afhankelijk van pH”, G van Duinkerken, H.van Schouten).

Bedreigingen voor een goede kwaliteit kuil / inkuilverliezen
Na het openmaken van de kuilen kunnen onder invloed van lucht, schimmels en bepaalde groepen bacteriën tot ontwikkeling komen. Zij gebruiken koolhydraten en ook organische zuren. Dit heeft temperatuurstijging en voederwaardeverlies tot gevolg. Dit verlies kan worden voorkomen door een voldoende hoge voersnelheid en door de kuil na het uithalen weer te sluiten. Bij een matige conservering ontkiemen de sporen van de boterzuurbacteriën die zich vervolgens sterk vermeerderen. Bij het openmaken van de kuilen kunnen plaatsgewijs condities ontstaan waarbij de sporenconcentraties toenemen. Het aantal sporen is sterk afhankelijk van het resultaat van goede conservering. In alle producten, waarbij de conservering en bewaring niet goed zijn verlopen, kunnen veel sporen van boterzuurbacteriën voorkomen.
   

Droge stof percentage

pH waarbij de kuil stabiel is

20

4,2

25

4,3

30

4,4

35

4,6

40

4,8

45

5,0

50

5,2

Tabel 5  Droge stof waarden met bijbehorende optimale pH

Een andere groep van ongewenste bacteriën zijn de entero-bacteriën. Deze bacteriën fermenteren suikers en produceren hoofdzakelijk azijnzuur en zorgen daardoor voor hogere droge stof en energie verliezen dan melkzuurbacteriën. Deze bacteriën worden geremd bij een pH lager dan 5. Een snelle verzuring van de kuil voorkomt dus overmatige groei van entero-bacteriën. Aangezien de verdichting bij droge kuilen vaak minder is, is hier een verhoogde kans op broei. Bij droge kuilen met meer dan 50 % droge stof is er tijdens het voeren, wanneer zuurstof makkelijker kan binnendringen, kans op broeivorming. Het voer wordt warm en de smakelijkheid neemt af. Bovendien krijgen schimmels en gisten een grotere kans omdat er bij drogere kuilen meer restsuikers over zijn en opnieuw ammoniak kan ontstaan.
bron: “Conservering afhankelijk van pH”, G. van Duinkerken, H. van Schouten). 

Een ander onderdeel van inkuilverliezen zijn de perssapverliezen. De goed verteerbare, oplosbare bestanddelen, zoals eiwit en suiker, gaan hierbij het eerst verloren. Naarmate er meer perssappen weglopen, daalt de voederwaarde van het product.



5.2  Vloeibare producten
Afhankelijk van de samenstelling vormen vloeibare producten een gunstige voedingsbodem voor allerhande bacteriën. Hierdoor is hygiëne bij de opslag van dergelijke producten belangrijk. Een vochtrijk milieu geeft aanleiding tot (her)groei van micro-organismen. Producten die tijdens fermentatie ontstaan, zijn onder andere melkzuur, azijnzuur en alcohol. Bij gebruik van vochtrijke voedermiddelen hebben de fermentatieproducten mogelijk een gunstige invloed op smakelijkheid en benutting van het voer (Rijnen en Scholten, 1997).

Bacteriën (E.Coli, Salmonella, Clostridia, etc.) kunnen over het algemeen niet tegen een zuur milieu. Omdat vochtrijke voedermiddelen over het algemeen spontaan verzuren tijdens opslag en/of worden aangezuurd, krijgen de meeste entero’s geen kans om te groeien. Ook komen de meeste vochtrijke voedermiddelen vrij na een hittebehandeling. Salmonella en E.Coli overleven deze behandeling veelal niet. Sporenvormende bacteriën, zoals Clostridia zijn moeilijker te voorkomen omdat de sporen tegen een hittebehandeling bestand zijn. Een goede aanzuring en lage pH kunnen ervoor zorgen dat Clostridiasporen niet kunnen uitgroeien. In het geval dat Clostridia of andere bederfbacteriën wel uitgroeien dan kunnen ze eiwit afbreken en biogene aminen vormen. Dit zijn gevaarlijke metabolieten die schadelijk zijn voor varkens, met name voor jonge biggen en zeugen. Bij de opslag van eiwitrijke producten is het dus belangrijk dat de producten of een hoge omloopsnelheid hebben of direct na productie worden aangezuurd zodat bederf niet op kan treden. Clostridia en de meeste andere bederfbacteriën kunnen immers niet uitgroeien bij een pH kleiner dan 4,5.

Schimmels zijn de bron van mycotoxinen en  hebben zuurstof nodig om te groeien. Ze kunnen alleen groeien  aan de oppervlakte van producten . De aanwezigheid van schimmels en het ontstaan van mycotoxines in vloeibare diervoerders is dan ook onwaarschijnlijk. De meeste schimmels komen alleen voor in de toplaag van ingekuilde voedermiddelen, waar zuurstof aanwezig kan zijn.

Gisten in tanks kunnen in vloeibare producten in grote aantallen voorkomen. Sommige producten zoals tarwegistconcentraat, condensated distillers solubles en biergist bevatten van nature hoge gist gehalten. Bij andere producten kunnen gist gehalten, die hoger zijn dan 100.000 KVE/g,  een sterke gisting veroorzaken, waarbij er in korte tijd veel CO2 wordt gevormd. Dit zal leiden tot droge stof en voederwaardeverlies, verspilling van product bij overlopen van opslagen, druk in leidingen en voormengers en in het ergste geval gisting in het dier. De pH van vloeibare voedermiddelen, die veelal lager is dan 4,5, biedt weliswaar voordelen ten aanzien van het beperken van ongewenste bacteriën, bijvoorbeeld E.Coli en Salmonella, maar biedt geen absolute garantie tegen gisten. Gisten kunnen bij een erg lage pH (2 – 4) overleven. Een goede hygiëne is daarom altijd van groot belang. De groei van gisten kan eventueel worden beperkt door het toevoegen van een gistremmer, zoals diverse organische zuren.

Hygiëne van de opslagtanks
De opslagtanks waarin de vloeibare voedermiddelen worden bewaard, worden doorgaans niet of nauwelijks gereinigd. In de praktijk blijkt dit niet tot problemen te leiden. Schoonspoelen van de tanks voldoet goed als reiniging. Desinfecteren gebeurt zelden. Zeer belangrijk is wel dat de tanks volledig leeggemaakt kunnen worden en dat er geen ruimten zijn waar resten kunnen blijven staan, die als “entvloeistof” gaan fungeren. In zijn algemeenheid is het vooral bij eiwitrijke producten verstandig om tanks regelmatig, bij voorkeur na iedere vracht, schoon te spoelen met water. Het is belangrijk dat er bij de opslag en het voeren van vloeibare voedermiddelen aandacht wordt besteed aan het voorkomen van ongewenste microbiële groei. Ongewenste groei van micro-organismen kan verlies van voederwaarde tot gevolg hebben en hierdoor negatieve effecten op de smakelijkheid van de producten en de gezondheid van het dier.



5.3 Brijvoer
Brijvoer bestaat uit een mengsel van koolhydraatrijke en eiwitrijke voedermiddelen, en is daarom een uitstekende omgeving voor micro-organismen om te groeien. Verder is de pH van de brij meestal hoger dan de geconserveerde enkelvoudige voedermiddelen. Daarom is het sterk aan te raden om brijvoer direct na bereiding te voeren. In brij die gedurende langere tijd wordt opgeslagen (> 4 uur) en brijresten in het voersysteem, mag geen bederf- of gistingsproces optreden maar moet voor deze periode worden geconserveerd.



5.3.1 Conservering van brijvoer uit volledig voer
In principe geldt voor de conservering van brijvoer hetzelfde als voor de conservering van vloeibare voedermiddelen. Goed geconserveerde brij heeft een pH rond de 4,0 tot 4,5. Verse brij is een uitstekende omgeving voor micro-organismen om te groeien. Conservering kan op dezelfde manier plaatsvinden als bij vloeibare producten.



5.3.2 Conservering van brijvoer uit vochtrijke diervoeders en droogvoer
De vloeibare producten worden over het algemeen sterk verzuurd ofwel door de spontane vorming van o.a. melkzuur in het product zelf, ofwel door externe toevoeging van zuur of een zuurmengsel. Het gebruik van een mengsel van organische zuren is daarbij aan te bevelen wegens het brede werkingsspectrum. Echter het toevoegen van (aanvullend) droogvoer leidt tot een pH-stijging. Het aanvullende droogvoer bevat in de regel extra krijt en veel eiwit, om zo te voldoen aan de gestelde rantsoeneisen. Voor bewaring is een pH van maximaal 4,5 het streven. Voor voedering wordt geadviseerd te streven naar een pH van circa 4,0 – 4,5



5.3.3 Doorenten met verzuurde resten
Brijvoerinstallaties met restvoer zorgen voor een snellere verzuring van de brij dan restloze installaties. Het restvoer verzuurt door de aanwezigheid van melkzuurbacteriën. Bij menging met verse brij worden deze melkzuurbacteriën geënt in de verse brij. Door deze enting daalt de pH snel en wordt de brij goed geconserveerd. Wanneer er geënt wordt met restbrij is het aan te bevelen om regelmatig de installatie te reinigen en desinfecteren. Voor een snelle verzuring kan de restbrij geënt worden met specifieke, geselecteerde melkzuurbacteriën. Let wel dat dit proces relatief snel verstoord kan worden door gisten, aangezien deze minder eisen stellen aan hun leefomgeving dan melkzuurbakteriën. Een goede beheersing van én controle op dit proces is daarom een voorwaarde om deze methode toe te kunnen passen.



5.3.4 Hygiëne
van brijvoerinstallaties

Brijvoerinstallaties worden in de praktijk niet frequent gereinigd. Dit leidt normaliter niet tot problemen. Alleen bij een ernstige besmetting met ongewenste micro-organismen, zoals gisten, is reiniging en desinfectie noodzakelijk. Voor de reiniging en desinfectie kunnen waterstofperoxyde of (een mengsel van) organische zuren ingezet worden. Let bij het schoonmaken op dat alle delen van het brijvoercircuit gereinigd worden, dus ook rest- en positioneringstanks bijvoorbeeld.



5.3.5 Medicijngebruik

Medicijnen kunnen via de brijvoerinstallatie worden verstrekt. Het is belangrijk medicijnen eerst op te lossen in water en toe te voegen aan de brij, waarvoor het bestemd is. Om te voorkomen dat de medicijnen aan verkeerde varkens worden verstrekt, is het zinvol resten van de gevoerde brij te verwijderen. Er is niets bekend over de invloed van medicijnen op de microbiële conservering van brijvoeders. Aandachtspunt is om op het etiket van het medicijn, of bij de dierenarts, na te gaan of het medicijn geschikt is om in een zure brij op te nemen.



5.3.6 Aandachtspunten voor het voeren van vloeibare diervoeders en/of brijvoeders
Droogvoer bevat, doorgaans, alle noodzakelijke nutriënten in de juiste verhouding. De samenstelling en analyse van vochtrijke diervoeders kan per batch fluctueren. Bij vochtrijke, enkelvoudige diervoeders moet op het bedrijf dus nog rekening worden gehouden met de variatie in grondstoffen tijdens rantsoenoptimalisatie. Verder stellen vochtrijke voedermiddelen andere eisen ten aanzien van opslag en bewaring. De meeste vloeibare producten moeten worden geroerd tijdens opslag. De frequentie en mate van roeren is afhankelijk van de viscositeit en mate van uitzakken. Sommige producten moeten worden aangezuurd om bederf tegen te gaan. Aanzuren kan door enting met een zuur product of door toevoeging van zuren. Sommige producten zullen aangezuurd op het bedrijf worden aangeleverd. Afhankelijk van het gebruikte zuur kunnen leidingen en tanks worden aangetast. Daarom zullen er voor sommige producten speciale maatregelen moeten worden getroffen, zoals opslag in polyester silo’s.



6. Referenties
Bijproducten en ruwvoeders voor varkens, vleesvee en melkvee, 1999 (5e uitgave), FNM-sectie VVM
Brochure, “Sporen van boterzuurbacteriën; plaaggeest van kuil tot kaas, 2005, ASG divisie veehouderij
Geary T.M., P.H.Brooks, D.T.Morgan, A.Campbell, P.J. Russell, 1996, Performance of weaner pigs fed ad libitum with liquid feed at different dry matter concentrations. J.Sci.Food Agric., 72, 17-24
Mikkelsen, L.L., B.B.Jensen, 1998. Performance and microbial activity in the gastrointestinal tract of piglets fed fermented liquid feed at weaning. Journal of Animal and Feed Sciences, 7, 1, 211-215
Russel, P.J., T.M. Geary, P.H. Brooks, A. Campbell, 1996. Performance, water use and effluent output of weaner pigs fed ad libitum with either dry pellets or liquide feed and the role of micorbial activity in the liquid feed. J. Sci.Food Agric., 72, p. 8-16
Scholten R.H.J. en M.M.J.A. Rijnen, 1998 “Fermentatie van brijvoeders en bijproducten tijdens opslag” Proefverslag P1.211, Praktijkonderzoek Varkenshouderij Rosmalen

Scholten, R.H.J., en M.M.J.A. Rijnen, 1998. Het gebruik van vochtrijke bijproducten; een literatuurstudie. Proefverslag P1.210, praktijkonderzoek Varkenshouderij Rosmalen.
Van Duinkerken en van Schooten, 2003. “Conservering afhankelijk van pH”. Veeteelt, Vol. 20, No. 5, p.32-33.

© Circular Feed association